Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
16 oktober 2001

Terrorisme in Ravenstein

Ravenstein
Bekijk Video
25 min

Nachtmerrie

‘Het leek Hiroshima wel’

“Het was net een atoomoorlog”. Bewoners van Ravenstein beleven zondag 6 februari 1972 een angstige nacht. Om vier uur worden ze uit hun slaap gewekt door een explosie. Kort daarna volgt een tweede, nog heftiger knal. Mensen stromen naar buiten om te kijken. De hemel is roze, aan de horizon een enorme vuurbal en daarboven een rookwolk in de vorm van een paddestoel. Even overheerst het beklemmende gevoel dat het einde der tijden nabij is. Mevrouw Van Dijk, inwoonster van het buurtschap Overlangel bij Ravenstein, herinnert zich de paniek wanneer ze, nadat het hele gezin wakker is geworden, de voordeur opent en aan de nachtelijke hemel het spektakel ziet: “Het leek Hiroshima wel”. Haar eerste reactie is de deur dicht te smijten. Maar onmiddellijk daarna opent ze de deur weer om sprakeloos in de vuurgloed te staren.

Ondertussen zitten de autoriteiten niet stil. De reden van het vuur en de knallen is snel vastgesteld: brand in het gasverdeelstation van de Gasunie. De plaatselijke brandweer rukt uit maar kan weinig beginnen. Er is een enorm gat geslagen in een gasbuis waardoor de brandstof vrijelijk naar buiten kan stromen en een steekvlam van 70 meter hoogte veroorzaakt.

Herman Bullinga, commandant van de brandweer: “Het had weinig zin om te blussen, de gastoevoer moest worden gestopt.” In allerijl wordt een medewerker van de Gasunie opgetrommeld. Maar zolang het gas nog blijft stromen, bestaat bij burgemeester Bonnier de angst voor nieuwe explosies. Hij besluit het buurtschap Overlangel te evacueren.“Ik heb achteraf vaak gezegd dat het een van de belangrijkste momenten was in m’n leven. Je moet opeens ingrijpende beslissingen nemen op grond van heel summiere informatie. Je bent verantwoordelijk voor de veiligheid van de gemeenschap. Dus liet ik de politie met toeters door de buurt rijden om mensen op te roepen hun huizen te verlaten.” De bevolking van Overlangel wordt aangeraden onderdak te zoeken bij familie. Iedereen geeft gehoor aan de oproep en de paar straten van het gehucht vullen zich met volgepakte auto’s op de vlucht.

Mevrouw Van Dijk besluit met haar man en kinderen naar haar zuster in Ravenstein te gaan. “Je denkt als je zo wegrijdt: kom ik hier ooit terug, staat m’n huis er straks nog wel? Ik was wel bang, ja.” Maar het blijkt allemaal mee te vallen. In de loop van de zondagochtend lukt het de Gasunie om de kranen dicht te draaien. Het vuur dooft daarna vanzelf en omstreeks 10 uur krijgen de bewoners van Overlangel over de radio te horen dat ze weer huiswaarts mogen keren. De nachtmerrie is voorbij.

Aanslagen in Ravenstein en Ommen

‘De grootste sabotage-daad van na de oorlog’

Het Brabantse gasverdeelstation is in 1972 een van de vier plekken in Nederland waar het aardgas een ‘duwtje’ krijgt; de druk in de 8000 km. lange gasleiding wordt onderweg opgevoerd om de eindbestemming met genoeg kracht te kunnen bereiken. De Gasunie heeft het station in de landelijke polder tussen Ravenstein en Overlangel in 1970 aangelegd (Nederland schakelt in die tijd over op aardgas) met de verzekering aan de gemeente dat de veiligheid absoluut is gewaarborgd. De brand maakt duidelijk dat er weliswaar allerlei interne veiligheidsmaatregelen zijn genomen, maar dat er geen rekening is gehouden met aanslagen van buitenaf.

Als de rook die zondag eenmaal is opgetrokken, blijkt dat het geen spontane ontploffing is die de brand veroorzaakt. In de nacht hebben buitenstaanders zich eenvoudig toegang tot verschaft tot het terrein van de Gasunie: door een gat te knippen in de omrastering, het terrein wordt ‘s nachts niet bewaakt. De conclusie is duidelijk: het gaat hier om een daad van sabotage. Bovendien komt dezelfde ochtend het bericht dat er ook op het gasstation in Ommen een mislukte aanslag is gepleegd. Ook hier is de omheining vernield en in de grond wordt een krater aangetroffen van drie meter doorsnee. Maar in Ommen is geen gasbuis geraakt en naast de krater wordt een blauw tasje met onontplofte explosieven aangetroffen.

De schade aan de gasdistributie in Nederland is al met al beperkt, alleen in het zuiden van het land is er een storing die ongeveer een week duurt. Maar de schrik bij de bevolking en justitie zit erin. De acties in Ravenstein en Ommen zijn duidelijk gecoördineerd. De daders hebben zich goed voorbereid: ze kennen de lokatie, weten hoe de leidingen lopen en beschikken over ontstekingsmechanismes. Op vrijwel de minuut nauwkeurig zijn de explosieven in Ravenstein en Ommen tegelijkertijd afgegaan. Wie heeft dit kunnen bedenken, wie heeft de aanslag op zijn geweten?

Het nieuws over de aanslagen in Ravenstein en Ommen beheerst in februari 1972 een aantal dagen het journaal en de kranten. De radio spreekt van “de grootste sabotage-daad van na de oorlog in Nederland.” Op de televisie verschijnt dagelijks de, inmiddels overleden, officier van justitie J. Booster in beeld met grote wallen onder zijn ogen. Vermoeid, maar ook met een zekere vastberadenheid, legt hij aan de verzamelde journalisten uit welke sporen worden gevolgd. Het politieteam kruist in de loop van de eerste dagen de diverse mogelijkheden weg. De links-radicale actiegroep de Rode Jeugd, aanvankelijk verdacht, blijkt onschuldig. Ook een actiegroep uit Noord-Nederland, die strijdt voor een rechtvaardiger verdeling van de aardgasbaten, wordt geschrapt van het lijstje van verdachten.

Wat de journalisten in deze dagen niet te weten komen, is dat Joop van den Berg, commandant van de Rijkspolitie in Ravenstein, zaterdagavond 5 februari zelf oog in oog heeft gestaan met de daders. Dat besef dringt geleidelijk tot Van den Berg door. “Ik liep de dag na de aanslag op het terrein van de Gasunie met officier van justitie Booster. We zagen dat gat in het hek en opeens herinnerde ik me dat ik de dag ervoor een auto had gezien met de mogelijke daders.” Zaterdagavond rond 10 uur zit de dienst van de commandant erop. Hij brengt zijn collega naar huis en op de terugweg ziet hij in de eenzame polder een auto aan de kant van de weg staan. Eerst vermoedt hij dat het visstropers zijn, maar bij nadering blijkt het een “Franse luxe wagen”. Van den Berg stopt, maar kan tegen de twee mannen en de vrouw in de auto slechts stamelen. “Mijn Frans is niet zo goed, dus zelfs als ik ze had willen vragen om de kofferbak open te maken dan had ik dat niet eens gekund. Achteraf heb ik daarmee geluk gehad, want stel je voor dat ik het ze wel had kunnen vragen, dan had ik misschien een bak vol explosieven aangetroffen. Dat had ik zeker niet na kunnen vertellen!”

Van den Berg heeft dus een signalement van de verdachten en de auto, maar is vergeten het kenteken nauwkeurig te noteren. Het belangrijkste spoor dat naar de daders had kunnen leiden, is daarmee verloren gegaan.

Leider van het rechercheteam, Jan Blaauw
Leider van het rechercheteam, Jan Blaauw

Internationale inlichtingen

Het onderzoek loopt vast

Op 11 februari kondigt officier van justitie Booster in de pers aan dat J.A. Blaauw het politieonderzoek zal coördineren “vanwege zijn vele internationale contacten.” Het is inmiddels, niet alleen vanwege de Franse luxe wagen, waarschijnlijk dat de aanslag door een buitenlandse groepering is gepleegd. De Nederlandse politie, die volgens Blaauw nauwelijks ervaring heeft met terroristische aanslagen en grootschalig onderzoek op dit gebied, gaat te rade bij collega’s van over de grens. Omdat er in hetzelfde weekend aanslagen zijn geweest in Duitsland (in Hamburg bij Strüver Aggegrate en Tankbau en in Keulen waar vijf Jordaniërs zijn vermoord) spreekt de samenwerking met de Duitse politie vanzelf. Zeker nadat in Arabische bladen zowel de Nederlandse als de Duitse aanslagen worden opgeëist door de Palestijnse terroristische groepering Zwarte September. Maar over de “daderkring” en de sporen van de aanslag worden ook inlichtingen ingewonnen in Israël, Frankrijk, Amerika en Engeland.

De Engelsen weten te melden dat de bewuste springstof mogelijk van Russische oorsprong is en al in 1963 is gebruikt door terroristen uit het Verre Oosten. Tevens is volgens de Israëlische inlichtingendienst in 1971 een Nederlands meisje aangehouden op het vliegveld in Tel Aviv met dezelfde springstof, haar aangereikt door een Jordaniër. Maar verder leveren de naspeuringen weinig op. In maart 1972 maakt hoofdinspecteur van politie Blaauw al zijn eindrapport op. Per 9 maart is het opsporingsteam teruggebracht tot vier man en Blaauw draagt zijn taken over met de aanbeveling het verdere onderzoek “primair te richten op ‘El Fatah’ (‘Zwarte September’)” en “om de akties van de Palestijnse verzetsorganisatie ‘El Fatah’op de voet te volgen en waar nodig contact op te nemen met buitenlandse politieorganisaties.”

Het advies van Blaauw wordt met de knipschaar opgevolgd. Het Openbaar Ministerie in Den Bosch beschikt dan ook onder de noemer ‘aanslag Ravenstein/Ommen’ over een grote doos met diverse krantenknipsels uit binnenlandse en buitenlandse bladen. De documentatie over allerhande terroristen is na het vertrek van Blaauw in ieder geval goed bijgehouden. Of de vier Nederlandse dienders zich daarnaast nog hebben beziggehouden met het daadwerkelijk oprollen van (een deel van) het netwerk van de terroristen is moeilijk na te gaan. Het lijkt eerder een kwestie van toeval dat er maanden later goed nieuws komt uit Frankrijk.

Cadeautjes uit Parijs en Brussel

Achtergrond van de aanslagen blijft onduidelijk

Hoofdinspecteur Blaauw is al lang weer met heel andere zaken bezig wanneer hij in november 1972 wordt gebeld. In Parijs zijn twee mensen gearresteerd voor de moord op de Syrische schrijver Kannou: de 28-jarige Algerijn Haboudiche en de Franse journaliste Therese Lefebvre. Beiden zijn ook betrokken bij de aanslag in Ravenstein. Jan Blaauw reist naar Parijs om bij de verhoren aanwezig te zijn. Ook Joop van den Berg, de commandant uit Ravenstein, gaat mee om de daders te identificeren. Hoewel hij de vrouw nauwelijks herkent - “ik had haar beschreven als een knappe vrouw maar ze bleek enorm veranderd en verouderd” -, kan hij toch met volle zekerheid zeggen dat dit de mensen zijn die hij op 5 februari in de polder in Ravenstein heeft aangetroffen.

Volgens Blaauw bekennen de Algerijn en de Française de aanslag. Uit zijn aantekeningen van het verhoor kan hij bijna 30 jaar later nog het volgende opmaken: “De mannen en de vrouw kwamen uit Parijs. Ze zijn in de namiddag uit Brussel weggereden in twee auto’s. De ene reed naar Ommen, de ander naar Ravenstein. De explosie was in beide plaatsen rond vier uur ‘s nachts.” De informatie is schaars maar de politie kan tevreden zijn: er zijn tenminste twee daders gepakt. Van uitlevering aan Nederland is echter geen sprake. De Fransen zijn daar niet erg happig op en hebben zelf een belangrijker appeltje met de terroristen te schillen. Blaauw vermoedt dat de Nederlandse overheid daar alleen maar blij mee was. Tenslotte geven terroristen in de cel aanleiding tot nieuwe aanslagen. Ook Joop van den Berg is na het verhoor opnieuw blij dat hij de daders geen strobreed in de weg heeft gelegd. In Parijs blijkt immers dat het paar in staat is “iemand in koelen bloede te vermoorden.”

In 1974 volgt er nog een cadeautje. In Brussel wordt een Belgische schrijver aangehouden nadat daders van de aanslag in Ommen door de Parijse politie zijn gearresteerd. De linkse schrijver, die als vriendendienst de twee Jordaniërs met zijn auto naar het gasstation in Ommen heeft gebracht, beweert niet te hebben geweten wat ze van plan waren. Hij krijgt desondanks van de Belgische justitie drie jaar gevangenisstraf wegens medeplichtigheid. Van hem weten we dat hij is gestraft. Maar hoe zit het met de arrestanten in Parijs? En de eventuele opdrachtgevers? Jan Blaauw heeft anno 2001 geen idee of er, behalve de Belg, iemand is veroordeeld. Het Ministerie van Justitie en het Openbaar Ministerie in Den Bosch kunnen ook zo snel niet achterhalen hoe het verhaal afloopt. En in Frankrijk zelf houdt men, na twee weken aandringen, nog steeds de kaken op elkaar. Joop van den Berg heeft “wel eens gehoord dat sommige daders zijn omgekomen bij latere terroristische aanslagen”. Maar dat zijn roddels van destijds op het politiebureau. Niemand kan iets ontkennen of bevestigen.

Het is zelfs niet zeker of het inderdaad de organisatie Zwarte September was die achter de aanslagen zat. Het was destijds blijkbaar niet interessant. Nederland had de aanslag overleefd en kon zich opmaken voor het volgende akkefietje: de gijzeling van het Franse ambassadepersoneel in Den Haag in 1974 door het Japanse Rode Leger. Het brein achter die gijzeling was Carlos, beter bekend als ‘de Jakhals’, de beroemde El Fatah-terrorist.

Ook in andere landen gaat de terreur in de jaren ’70 door. Vooral vliegtuigkapingen zijn in die jaren bijna aan de orde van de dag. De Zwarte September zal, al dan niet in samenwerking met de Baader Meinhofgroep of het Japanse Rode leger, nog vaak van zich laten horen. Met de gijzeling van het Israëlisch team tijdens de Olympische Spelen in München, september 1972, krijgt de Zwarte September wereldwijd bekendheid als roemruchte terroristische organisatie.

Maar er is een opvallend verschil tussen de aanslag in Nederland en andere terroristische acties. Bij gijzelingen en kapingen worden eisen gesteld: gevangenen moeten worden vrijgelaten of er wordt geld gevraagd. Ook wordt er met een bomaanslag of schietpartij nog wel eens iemand vermoord die duidelijk van de tegenpartij is. Maar voor Ommen en Ravenstein kan niemand een goed excuus bedenken. Was het om verwarring te zaaien? Schrik aan te jagen? De economie plat te leggen? Alleen de daders weten waarom Nederland op 6 februari 1972 de pineut was.

Tekst: Karin van den Born
Reportage: Gerda Jansen Hendriks, Ad van Liempt, Paul Ruigrok

Geïnterviewden
  • Jan Blaauw
    Jan Blaauw
  • De commandant van de Rijkspolitie te Ravenstein, Joop van den Berg
    Joop van den Berg

    Commandant van de Rijkspolitie te Ravenstein

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: